Bij intervaltraining loop je op verschillende snelheden. Eerst even een stukje theorie. Je snelheid is gelijk aan je pasfrequentie x je paslengte. Als je 180 passen van 1 m zet, loop je 180 m per minuut (10,8 km/uur). Als je sneller wil lopen, moet je dus meer passen per minuut zetten of grotere passen maken. Of allebei.
Ik hoor het jullie al denken: “Ja maar, Michel zegt dat je met 175-180 passen per minuut moet lopen en dat je niet te grote passen moet maken.” En toch kan je alleen sneller lopen als je meer stappen per minuut zet of grotere passen maakt. Hoe zit dat dan?
Michel heeft gelijk. Je kan het beste lopen met een pasfrequentie van 175-180 passen. Dus om harder te gaan, moet je paslengte groter worden. In onderstaande grafiek staat mijn paslengte bij verschillende snelheden.
Je ziet, mijn paslengte neemt toe met de snelheid. En toch is dat maar een deel van het verhaal. Kijk maar in de volgende grafiek naar mijn pasfrequentie.
Je ziet dat mijn pasfrequentie ook hoger wordt als de snelheid toeneemt. Wat ook opvalt is dat ik tot ongeveer 11 km/u met veel verschillende pasfrequenties en paslengtes kan lopen, maar dat het bij hogere snelheden wat gelijkmatiger wordt. Als je dan nog een keer kijkt, zie je ook dat ik dan bijna altijd met meer dan 180 passen per minuut loop.
Het leuke is dat deze grafieken er bij iedereen ongeveer hetzelfde uit zien. Er is bij iedereen een gebied tot circa 180 passen per minuut waarin de snelheid makkelijk gevarieerd kan worden. Veel lopers gebruiken dan een soort schuifelpas (“shuffle”), die weinig kracht kost en je makkelijk lang kan volhouden. Leuk voor een rustige duurloop of een zelfs een ultratrail.
Er is ook een snelheidsgebied waar het noodzakelijk wordt om niet alleen langere passen, maar ook meer passen per minuut te zetten. Dat houd je minder lang vol en kost veel energie. Dat is het gebied waarin je de korte afstanden loopt en dus ook intervallen. Dit geldt voor ons als recreatieve lopers, maar ook voor topatleten. Alleen ligt bij topatleten dat omslagpunt niet bij 11 km/u…
Bij welke snelheid dat punt ligt heeft voor een klein deel met beenlengte te maken, maar belangrijker zijn kracht en souplesse. Als je met een kort grondcontact krachtig af kan zetten en je knie hoog op kan tillen en daardoor ver kan zweven, maak je lange passen en bereik je een hoge snelheid bij de prettige frequentie van 180 passen per minuut. In het verleden werd gedacht dat het de kans op blessures vergroot, maar door de opbouw in de training word je steeds meer getraind en dus belastbaarder.
Vandaar dat we de loopscholing doen voor de intervaltraining. Het uiteindelijk doel van de intervaltraining is dat we door een betere techniek, meer kracht en meer uithoudingsvermogen langer een hogere snelheid kunnen volhouden. En uiteraard zonder blessures.
Jan Stigter
Jan is een trainer van het eerste uur, hij bezit veel kennis en vindt trailrunnen zelf het leukste om te doen. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg. Als je iets zegt moet het ook ergens op slaan daarom vinden wij zijn tips en adviezen altijd erg waardevol.